Het debat over “Waarheidsvinding”


Inleiding

In het civiele Jeugdrecht

Kinderen groeien op in een wereld vol risico's voor hun ontwikkeling. Ouders beschermen hun kind tegen die risico's. Als ouders er alleen niet uitkomen dan kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning door een Gecertificeerde Instelling (G.I.) krachtens de Jeugdwet.

Soms schieten de ouders tekort in hun pedagogische of beschermende taak, waardoor het kind komt bloot te staan aan ernstige bedreigingen voor zijn ontwikkeling. Dan kan interventie noodzakelijk zijn met een maatregel op grond van het Burgerlijk Wetboek. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt daartoe aan de kinderrechter om het kind onder toezicht te stellen (OTS) of zelfs om een machtiging het kind uit huis te plaatsen (MUHP), e.e.a. uitgevoerd door een (hiervoor al genoemde) G.I.

In het Familierecht

Van oudsher moet er bij scheiding van de ouders beslist worden over gezag over, zorgverdeling voor of contact met de kinderen. Als maatstaf fungeert het 'belang van het kind'. Dat is een uiterst gevoelig thema dat niet zelden dreigt te ontsporen. Als dat gebeurt wordt standaard de Raad voor de Kinderbescherming erbij gehaald om onderzoek te doen en de familierechter te adviseren. Dit leidt vaak dan weer tot beschuldigingen over en weer tussen de ouders, waarbij het gevaar bestaat dat de Raad voor de Kinderbescherming hieruit selectief kan gaan winkelen.

Een beslissing van de kinderrechter (maatregel) of van de familierechter (gezag- en zorgeregeling) grijpt zeer diep in in het leven van ouders en kinderen. Een maatregel laat zijn sporen na in het verdere leven van betrokkenen. Het is een ingreep in het gezin op existentieel niveau, getuige het feit dat zowel ouders als kinderen vaak reageren met een paniekaanval en een levenslang trauma daaraan overhouden. De professional die een maatregel van kinderbescherming verzoekt c.q. toekent dient zich, telkens opnieuw, hiervan bewust te zijn en aan zijn beslissing de hoogste ethische maatstaven aan te leggen.

Hetzelfde geldt voor familierechtelijke beslissingen. Als de Raad selectief winkelt heeft dat een verwoestend effect op de relatie tussen de ouders.

Het zou onbestaanbaar moeten zijn dat professionals het verweer van protesterende ouders tegen ongegronde beschuldigingen laconiek afwimpelen - nog altijd, impliciet dan wel expliciet - met: "In het Jeugdrecht/Familierecht gaat het niet om waarheidsvinding".

Het probleem

Of er daadwerkelijk sprake is van een ernstig bedreigende situatie vormt van oudsher een groot probleem. In de wet ontbreekt een definitie of omschrijving daarvan. De enige eis die de wet (art. 255 lid 4 Boek 1 BW) stelt is: "De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige alsmede de daarop afgestemde duur waarvoor de ondertoezichtstelling zal gelden".

De Raad moet zijn verzoek motiveren met concrete feiten en deze aanvoeren als "ernstige bedreiging". Die feiten kent de Raad van horen zeggen, vaak uit de tweede of derde hand. Ouders zijn niet aanwezig geweest bij het horen van de informanten. Zij hebben de wijze waarop informanten ondervraagd worden niet kunnen controleren en de informanten niet kunnen confronteren met hun weerwoord.

Al meer dan een halve eeuw protesteren vele ouders vergeefs tegen ongegronde beschuldigingen door kinderbeschermers. Op grond van die beschuldigingen werden hun kinderen onder toezicht gesteld of zelfs uit huis geplaatst. De autoriteiten (inclusief rechtbanken en hoven) reageerden steevast met: "In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding". Dat roept natuurlijk de vraag op waarom die onwaarheden dan werden gerapporteerd. Waarschijnlijk is de ratio dat die beschuldigingen, vals of niet, gerapporteerd worden ter 'legitimatie' van het instellen van een onderzoek. Het onderzoeksresultaat "ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind" zou dan los staan van die vals gebleken beschuldigingen.

Hoe dan ook, deze denkwijze roept bij velen twijfel op over de geloofwaardigheid van de aldus tot stand gekomen beslissingen. Klachten van ouders over rapporten met ongefundeerde beschuldigingen werden dan ook door de nationale ombudsman herhaaldelijk gegrond bevonden, maar dat had nooit effect.

Ter illustratie diene een zaak uit 2011 uit eigen praktijk. Is er sindsdien iets veranderd? Ja, er zijn protocollen opgesteld, maar voor de waarheidsgetrouwheid van de rapportages hebben deze geen enkel effect zolang ook kinderrechters uitgaan van het mantra "In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding". En dan is voor de jeugdzorg- of kinderbeschermingrapporteur de verleiding wel erg groot om eigen (voor)oordeel of prestatiedrang zwaarder te laten wegen dan de waarheid. En al helemaal als (voor)oordeel of prestatiedruk van hoger hand is opgelegd.

Het probleem staatsrechtelijk bezien

Waarheidsvinding is de centrale doelstelling van een goede procesorde. De rechters zijn de bewakers van die, op waarheid gerichte, procesorde. Maar wat als de rechter blind vaart op het oordeel van kinderbeschermers die aan de waarheid geen boodschap hebben?

Staatsrechtelijke reflectie moet tot de conclusie leiden dat hier sprake is van een klassiek probleem, bekend als "Quis custodiet ipsos custodes” ofwel “Maar wie bewaakt dan de bewakers".

De oplossing van het quis custodiet-probleem is: openbaarheid van het proces. Openbaarheid is essentieel ter legitimatie van het recht in een democratische rechtsstaat en is de basis van het vertrouwen van de burgers in het recht. Het heeft tot effect dat het de rechter scherp houdt.

Natuurlijk botst openbaarheid van de rechtspraak met het recht op privacy van de rechtzoekenden c.q. verdachten, maar bij die afweging wint het waarheidsstreven het van de privacybescherming. (In de praktijk blijkt de zelfcensuur van de media - alleen initialen / balkje voor de ogen - bevredigend te werken).

Waarheid gaat boven privacy, zo is dus de heersende opvatting ... behalve in het Familie- en Jeugdrecht.

Als bevredigend alternatief voor openbaarheid zou nog gedacht kunnen worden aan de Nationale Ombudsman met zijn signaleringsfunctie, maar wat als de signalen die de Ombudsman afgeeft niet worden opgepakt?

Het debat: "Waarheidsvinding" i.p.v. "Valse beschuldigingen"

Het bovengenoemde dilemma was de aanleiding voor een opiniestuk in NRC Handelsblad van 19 maart 2011. Dit opiniestuk leidde tot een publiek debat over de praktijk van de valse beschuldigingen onder de oneigenlijke titel "Waarheidsvinding".

Met deze misplaatste titel, inmiddels ingeburgerd, wordt zelfs een flagrante leugen geframed als vatbaar voor relativering of filosofische bespiegeling in het kader van de vraag of het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Maar daar ging het opiniestuk niet over! Evenmin gaan de klachten van ouders en hun advocaten daar over. Die gaan over flagrante onwaarheden en verzinsels.

De autoriteiten in de jeugdzorgketen laten dan ook niet na om de "al dan niet terechte beschuldigingen van kindermishandeling of van seksueel misbruik" te framen als

"een gevolg van de aard van het werk van professionals in de jeugdzorg. Dat is complex en dé waarheid is vaak niet eenduidig. Betrokkenen hebben soms verschillende visies op dezelfde gebeurtenissen of verhalen staan lijnrecht tegenover elkaar."

Dit is onbegrijpelijk: het vermijden van flagrante onwaarheden of verzinsels heeft niets te maken met complexiteit of meerduidigheid. En wat betreft "verschillende visies van betrokkenen op dezelfde gebeurtenissen": het debat gaat daar niet over; het gaat over flagrante onwaarheden en verzinsels van de professional.
(En àls twee ouders elkaar beschuldigen dan dienen mogelijk valse beschuldigingen niet zonder zorgvuldig onderzoek in het rapport te worden opgenomen).

O