Bij waarheidsvinding in de jeugdzorg gaat het om het zo feitelijk mogelijk achterhalen wat er aan de hand is met een jeugdige of in een gezin. Waarheidsvinding speelt vaak bij een maatregel als een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. Dit is namelijk vergaand en ingrijpend voor de jeugdige en diens ouders. Dat geldt ook voor al dan niet terechte beschuldigingen van kindermishandeling of van seksueel misbruik. De jeugdzorg moet zo zorgvuldig mogelijk feiten verzamelen om maatregelen te kunnen nemen of daar om te verzoeken. Helaas komen fouten voor in onderzoeken, verslagen en rapportages die ten grondslag liggen aan die maatregelen of onderzoek naar aanleiding van beschuldigingen.
Dat die fouten op de loer liggen, is deels ook een gevolg van de aard van het werk van professionals in de jeugdzorg. Dat is complex en dé waarheid is vaak niet eenduidig. Betrokkenen hebben soms verschillende visies op dezelfde gebeurtenissen of verhalen staan lijnrecht tegenover elkaar. Als er een acuut risico voor de jeugdige is, dan is vaak ook de tijd niet gegeven aan de professional om langdurig onderzoek te doen. Feiten en meningen moeten echter wel zo goed mogelijk gescheiden zijn en blijven, als de professional moet inschatten wat er precies aan de hand is in het gezin of rondom de veiligheid van de jeugdige. Als bijvoorbeeld in het dossier wordt beweerd dat de moeder kenmerken heeft van een ‘borderliner’, of als uit de mond van de onderwijzer wordt opgetekend dat de kinderen uit het gezin er onverzorgd en verwaarloosd uitzien, het moet in die gevallen wel duidelijk zijn waar de bewering op is gebaseerd en of deze klopt met de eigen waarneming en indruk van de medewerker. Om fouten te voorkomen is het goed als professionals die eigen waarneming voorleggen en afstemmen met één of meer collega’s. Een gezin waar het over gaat moet bovendien de mogelijkheid hebben om dingen recht te zetten, bijvoorbeeld door rapportages en onderzoeksverslagen aan te laten passen of te wijzigen als daar aantoonbare onjuistheden in staan.
De vraag in hoeverre de jeugdzorg aan waarheidsvinding doet, brengt al jaren kritische tongen in beweging. In 2011 hebben cliënten uit de werkgroep waarheidsvinding van de Landelijke Cliëntentafel gesprekken gevoerd met professionals in en om de jeugdzorg om dit probleem met hen te bespreken. Het resulteerde in de brochure ‘Waarheidsvinding in de jeugdzorg’. In een rapport over dit onderwerp schrijft de Kinderombudsman in 2013 dat het niet gaat om de vraag of aan waarheidsvinding gedaan moet worden, maar hoe dit zo goed mogelijk kan gebeuren. Ook de kinderrechters roerden zich over dit onderwerp. In het bijzonder de familiekamer van de rechtbank Amsterdam, die in 2013 de Raad voor de Kinderbescherming via een brief liet weten dat ze er voortaan scherper op zou letten of verzoeken die bij haar worden ingediend met concrete en toetsbare feiten en omstandigheden zijn onderbouwd. Zij somde in de brief ook de documenten op die zij voortaan bij de verzoeken wil zien.
Er zijn geen harde cijfers die iets zeggen over de waarheidsvinding in de jeugdzorg. We weten niet hoe vaak fouten worden gesignaleerd in de rapportages die worden opgemaakt in het kader van de jeugdbescherming. We weten al helemaal niet wat dit betekent voor de besluitvorming over de jeugdige en het gezin. De Kinderombudsman komt in 2013 in zijn onderzoek naar de waarheidsvinding slechts tot een globale indicatie van hoe vaak fouten voorkomen in de rapportages van ketenpartners in de jeugdbescherming.
De inspectie heeft een inhoudelijke analyse gemaakt van de signalen die zij in 2014 van burgers kreeg (zie 5.2 en 5.3). In dat jaar gingen tachtig van de 309 signalen (deels) over het thema waarheidsvinding. Dat is bijna een kwart van alle signalen van burgers die de inspectie over dat jaar ontving. Voor de inspectie tekent zich hiermee het beeld af dat de waarheidsvinding een heikel en kritisch punt is binnen de kwaliteit van de jeugdzorg waaraan nog het nodige te verbeteren valt. Bij onderzoeken die de inspectie uitvoert naar aanleiding van meldingen van calamiteiten treft de inspectie ook tekorten aan in de waarheidsvinding. Zo zien we dat in de verslagen en rapportages lang niet altijd sprake is van een duidelijke scheiding van feiten en meningen, verificatie van beweringen en uitlatingen of het opvolging geven aan verzoeken om correctie van feitelijke onjuistheden.
In de Jeugdwet is opgenomen dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en –reclassering, verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De Tweede Kamer heeft via een motie de regering gevraagd om ervoor te zorgen dat in de opleidingen en permanente educatie van de medewerkers in de jeugdzorg aandacht wordt besteed aan het belang van waarheidsvinding en het ontwikkelen van vaardigheden op dat punt.