INTEGRITEIT VAN HET OUDERSCHAP


1. Inleiding

Het Familie- en Jeugdrecht is een rechtsgebied dat eenieder kan raken. In het bijzonder geldt dat voor diegenen die als ouder of als kind in relatie tot elkaar staan.

Het Familie- en Jeugdrecht beoogt een vreedzame regeling te bieden voor conflictgevoelige ontwikkelingen in het privé- en gezinsleven van mensen, en, waar kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, maatregelen te treffen om hen veiligheid te bieden.

De rechtspleging is in handen van tal van professionals: AMHK - GI - Raad - kinderrechter - advocaat.

AMHK: Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, zich vaak noemende: Veilig Thuis
GI: Gecertificeerde Instellingen (voorheen: Bureau Jeugdzorg, hierna gemakshalve: Jeugdzorg);
Raad: Raad voor de Kinderbescherming;

2. Familierecht

In het Familierecht worden conflicten vaak geregeld op een wijze die door rechtzoekenden als geslaagd, of tenminste als aanvaardbaar wordt ervaren. Daar staan echter ook gevallen tegenover waarin ouders fundamentele kritiek hebben op de rechtsplegers. Zij verwijten de professionals de waarheid geweld aan te doen in hun rapporten en uitspraken, vooroordeel te laten domineren, de wet niet na te leven door selectieve permissiviteit en selectieve repressie. Deze ouders en hun kinderen betalen hiervoor vaak de prijs met de ontwrichting van hun gezinsleven en het verlies van elkaar: de ouders hun kinderen, de kinderen hun ouders.

Meer en meer advocaten onderschrijven de kritiek van sommige van hun cliënten als terecht en ernstig.

Kritiek op het Familierecht

Ondanks opeenvolgende wetswijzigingen, vele hulpverlening formats en bedenkelijke organisatiestructuren lukt het maar niet om vat te krijgen op vechtscheidingen. Het debat met de professionals verhardt. Al decennia lang is dat oorzaak van grote onvrede, van verlies bij veel ouders van vertrouwen in het Recht - en van verontrusting bij veel advocaten.

De toenemende dejuridisering, met buitengerechtelijke overheidsinmenging in het privéleven (mediation, ‘keukentafelgesprek’, ‘drang en dwang’) lijkt een verlegenheidsreactie van de wetgever op de problemen in het Familie- en Jeugdrecht. Een antwoord ook dat meer doordachte rechtstheoretische en rechtspsychologische bezinning verdringt. Een antwoord dat de professionals verlokt tot willekeur, intimidatie en machtsmisbruik: in strijd met precies datgene waar het Recht voor staat.

3. Jeugdrecht (civiel)

Kinderen groeien op in een wereld vol risico’s voor hun ontwikkeling. Ouders trachten hun kind zo goed mogelijk tegen die risico’s te beschermen.

Soms schieten de ouders tekort in hun pedagogische of beschermende taak, waardoor het kind komt bloot te staan aan ernstige bedreigingen voor zijn ontwikkeling. Dan kan interventie met een maatregel van kinderbescherming noodzakelijk zijn. De Raad verzoekt daartoe aan de kinderrechter om het kind onder toezicht te stellen van Jeugdzorg (G.I.), of zelfs om het uit huis te plaatsen.

Een kinderbeschermingsmaatregel is een buitengewoon ingrijpende interventie in het gezinsleven van ouders en kinderen. Vaak worden ouder en kind bevangen door paniek. Met recht kan men dan spreken van een traumatische ervaring: de psychische littekens zijn blijvend.

Of er daadwerkelijk sprake is van een ernstig bedreigende situatie vormt van oudsher een twistpunt. In de wet ontbreekt een definitie of omschrijving daarvan. De enige eis die de wet thans stelt is: “De kinderrechter vermeldt in de beschikking de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige" (art. 1:255 lid 4 BW).

De Raad moet daarom aan zijn verzoek om in te grijpen concrete feiten ten grondslag leggen en deze aanvoeren als “ernstige bedreiging". Die feiten kent de Raad (of Jeugdzorg) van horen zeggen, vaak uit de tweede of derde hand. Ouders zijn niet aanwezig geweest bij het horen van de informanten. Zij hebben de wijze waarop informanten werden ondervraagd niet kunnen controleren en de informanten niet kunnen confronteren met hun weerwoord. In andere rechtsgebieden is dit onbestaanbaar - in het Familie- en Jeugdrecht is dit de “normale" gang van zaken.

Kritiek op het Jeugdrecht

Al meer dan een halve eeuw protesteren vele ouders vergeefs tegen willekeur, machtsmisbruik en valse beschuldigingen door kinderbeschermers. Op grond van die beschuldigingen werden hun kinderen onder toezicht gesteld of zelfs uit huis geplaatst. De autoriteiten (inclusief de kinderrechters) reageerden steevast met: "In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding". Klachten van ouders werden door de nationale ombudsman herhaaldelijk gegrond bevonden, maar dat had nooit effect.

In het openbare debat hierover komen partijen - jeugdzorgprofessionals versus woordvoerders van kritische ouders - niet nader tot elkaar. Nochtans wordt in de media soms verslag gedaan van gevallen die lijken te bevestigen dat de rechtspleging in het Familie- en Jeugdrecht structureel faalt als gevolg van evident machtsmisbruik waarin de professionals elkaar dekken. In casusonderzoeken (na een "calamiteit") concluderen de Inspecties steevast dat de protocollen zijn gevolgd en dat de onderzochte instanties geen blaam treft. Inhoudelijke controle blijft achterwege.

Critici klagen dat de jeugdzorgketen publieke accountability ontwijkt en het publieke discours manipuleert, dat onder de vlag van het belang van het kind een verborgen agenda schuil gaat.

4. Kritische analyse van het Familie- en Jeugdrecht

Kritische advocaten wijten de hardnekkige problematiek in het Familie- en Jeugdrecht aan het veronachtzamen, ja zelfs het dreigend teloorgaan of in elk geval verbleken van fundamentele rechtsbeginselen in wetgeving en rechtspleging. De handelingsverlegenheid van de wetgever brengt oplossingen die neerkomen op meer van hetzelfde waardoor het misbruik van wettelijke bevoegdheden buiten schot blijft.

Niet alleen in het Familie- en Jeugdrecht zelf, maar ook in publiekscampagnes zijn rechten en vrijheden van individuele ouders en kinderen niet meer van belang. In de rechtspraak zijn beweringen van de professionals heilig; rechterlijke controle op het waarheidsgehalte van hun beweringen en op hun meningen wordt onverenigbaar geacht met de (vermeende) adviesfunctie van die professionals. Het mag geen wonder heten dat dit kwaad bloed zet bij ouders die hierdoor getroffen worden.

Deze fundamentele tekortkomingen stellen, als een wetmatigheid, het Familie- en Jeugdrecht bloot aan het gevaar af te glijden naar willekeur. De balans tussen instrumentaliteit en rechtsbescherming is verstoord en de autonomie van ouder en kind als rechtzoekenden is in het gedrang gekomen.

Wat zou de nieuwe koets voor het Familierecht moeten zijn? Daarover zeer in het kort het volgende:

5. Integriteit van het ouderschap

De ouders zijn de authentieke beschermers van de belangen van hun kind. Dat sommige ouders daarin wel eens tekort schieten legitimeert niet het autoritaire optreden als grondhouding van veel hulpverleners. En zeker niet als de ouderlijke tekortkomingen wel eens te maken kunnen hebben met hoedanigheden van het Familierecht. Daarover het volgende:

Cognitieve wending: van behavioristisch naar cognitivistisch

Met aan de psychologie ontleende terminologie kan men zeggen dat het Familierecht op behavioristische leest is geschoeid. Ouders ervaren het Familierecht als vervreemdend. Om de kloof tussen het Recht en de rechtzoekenden in het Familierecht te dichten is een cognitieve wending nodig.

Het bestaan van die kloof noopt tot bezinning. De relatie van ouders en kinderen tot elkaar is een betrekking die men vanuit ouder- of vanuit kind-perspectief kan beschouwen, maar waar maar één naam voor bestaat: ouderschap. Spreken over ouders is spreken over kinderen. Ouders oefenen gezag uit over hun kinderen, kinderen ontvangen leiding van hun ouders.

In de dogmatiek van het BW van 1838 werd het ouderlijk gezag gezien als een codificatie van het natuurrecht, “une autorité de protection et de soins assidus, que la nature a établie et que la loi civile confirme" (Voorduin 1836, pag. 572).

Wellicht werd hier in te absolute zin mee omgegaan en was voor interventie relativering van deze dogmatiek geboden. Maar door de civiele Kinderwetten van 1901 werd niet gerelativeerd, maar werd radicaal gebroken met deze dogmatiek en werd aan het ouderschap in wezen een datieve grondslag toegekend. Immers, bij echtscheiding verviel het ouderlijk gezag (toen: ouderlijke macht) van rechtswege waarna de rechter één der ouders tot ‘voogd’ benoemde.

In 1984 brak de Hoge Raad de datieve rechtsopvatting van ouderschap open door toe te staan dat na echtscheiding het (gezamenlijke) ouderlijk gezag intact gelaten moest worden - desverzocht, dat wel. Helaas bleef de impact van de nieuwe rechtsopvatting over ouderschap, ondanks latere codificatie van het voortgezet ouderlijk gezag, beperkt tot nomenclatuurwijziging waaronder nog altijd de datieve ouderschapsopvatting welig tiert.

Volgens de bij ouders levende rechtsovertuiging is respect voor het (van oorsprong natuurrechtelijk) beginsel noodzakelijk wil het Familie- en Jeugdrecht zich legitiem kunnen noemen. Inbreuk maken op dit beginsel mag nooit een automatisme worden. De noodzaak tot het maken van een inbreuk dient ten volle te worden onderworpen aan rechterlijke toetsing, met afweging van enerzijds het effect van die inbreuk op de vrede tussen de ouders, tegen anderzijds de haalbaarheid van het beoogde doel.

Ius ante legem

Ouders ervaren het ouderschap en het daarmee verbonden ouderlijk gezag als een ‘ius ante legem’, in beginsel onaantastbaar.

Respect voor dit beginsel lijkt verdwenen uit de nationale wetgeving, uit de hedendaagse literatuur en uit de rechtspraktijk. Niettemin is de rechtspleging via een omweg nog altijd formeel gebonden aan dat beginsel, en wel door bepalingen in door de Nederlandse Staat ondertekende verdragen.

Integriteit van het ouderschap - het in beginsel onaantastbaar recht van ouder en kind op eerbiediging van hun wederzijdse autonome relatie - is nadrukkelijk vastgelegd in internationale verdragen, zoals blijkt uit de hieronder verkort weergegeven en op het ouderschap toegespitste verdragsteksten:

EVRM
Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8: Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien enz.

IVRK
(Internationaal) Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Preambule: Het gezin is de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder. Het kind dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip.
Artikel 3: lid 2: De Staat verzekert het kind de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn ouders enz.
Artikel 5: De Staat eerbiedigt de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten.
Artikel 7 lid 1: Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.
Artikel 9 De Staat waarborgt dat een kind niet wordt gescheiden van zijn ouders tegen hun wil, tenzij dit na rechterlijke toetsing noodzakelijk is gebleken in het belang van het kind. In procedures dienen alle partijen de gelegenheid te krijgen hun standpunt naar voren te brengen.
Artikel 10 Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan.
Artikel 14 De Staat eerbiedigt het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. De Staat eerbiedigt de rechten en plichten van de ouders om het kind te leiden in de uitoefening van zijn recht.
Artikel 16 Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen willekeurige of onrechtmlatige inmenging in zijn privéleven, in zijn gezinsleven, zijn woning of zijn correspondentie, of enige onrechtmlatige aantasting van zijn eer en goede naam.
Artikel 18 De Staat dient de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg.
Artikel 29 De Staat dient het onderwijs met name ook te richten op het bijbrengen van eerbied voor zijn ouders.

Kritiek

  1. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het IVRK ( pag. 12, 10-de regel) door Nederland, ingediend in 1992, omschreef de Regering het ouderlijk gezag (toen nog: ouderlijke macht) als een “doelbevoegdheid". Door deze woordkeus leek de Regering zich nog niet te hebben losgemaakt van de datieve rechtsopvatting van het ouderschap. Na bezwaren van de VVD-fractie omschreef de regering in de Nota naar aanleiding van het verslag nog eens de context waarin de gewraakte term was gebezigd - zonder deze term te noemen maar ook zonder er afstand van te nemen.

    Op het door de RPF-fractie geformuleerde bezwaar moest de regering erkennen (pag. 13): “Met dit lid zijn wij het eens dat het ouderlijk gezag de ouders in principe van nature toekomt."

  2. Ook het Committee on the Rights of the Child wekt verbazing, en wel met het General Comment No. 5 (2003), houdende “General measures of implementation of the Convention on the Rights of the Child (arts. 4, 42 and 44, para. 6)". Hierin worden vier basisprincipes genoemd waar alles om zou draaien:

Deze opsomming wekt verbazing omdat er één onmiskenbaar basisprincipe in ontbreekt: dat van de ‘integriteit van het ouderschap’. Onmiskenbaar zoals blijkt uit de preambule van het verdrag die daar een aparte alinea aan wijdt, uit artikel 18 dat het expliciet noemt en voorts uit het door het hele verdrag heen genoemde voorschrift om de verantwoordelijkheid van de ouders te respecteren.

6. Conclusie

De integriteit van het ouderschap, formeel ondubbelzinnig erkend, blijkt in wetgevingsprocessen, in de literatuur alsmede in de rechtspraktijk verworden tot een formaliteit, en nog wel een die gemakkelijk over het hoofd wordt gezien en waaraan stilzwijgend wordt voorbij gegaan.

Zo bezien lijkt er alle reden om de integriteit van het ouderschap een plaats te geven die het toekomt: in de Nederlandse grondwet waarin tot dusverre een bepaling ontbreekt aangaande de bijzondere band tussen ouder en kind. Laatst gewijzigd: 5 september 2016